*** gepubliceerd in Zij aan Zij, 23 december 2021***
De sneeuw knerpte onder onze voeten. De verstilde witte sprookjeswereld werd langzaam schemerig, en we waren nog lang niet in de buurt van de auto. Toch was het nog steeds een prachtige boswandeling.
‘Bij de lantaarnpaal linksaf, grapte Bianca, ‘dan komen we bij de kleerkast. Even pauze met een kopje Engelse thee lijkt me wel lekker.’
Mijn lieve Bianca, mijn vriendin.
Ik maakte me zorgen. Long Covid was geen grapje, het had haar uithoudingsvermogen flink aangetast, dat werd nu steeds duidelijker. Ze liep te hijgen en moest elke keer even stilstaan.
‘We komen er wel’, zei ze dapper. Ze trok haar blauwe muts nog wat verder over haar oren.
Voorlopig waren we nog in Narnia.
‘Misschien komen we een faun tegen die ons wil helpen’, giechelde ik.
‘En geen snoepjes aannemen van vreemde heksen!’ Bianca trok een gek gezicht.
Ik dacht aan onze vorige boswandeling, in de herfst. Ik praatte tegen de paddenstoelen, omdat zij steeds de andere kant op keek. Ze wilde mijn hand niet vasthouden, dat liep niet lekker, zei ze, en ze was de hele tijd druk met haar fototoestel. De communicatie zat al een tijdje op een dieptepunt en wat ik ook probeerde: wandelingen, uit eten, de schouwburg, het hielp allemaal niet. We waren twee individuen geworden.
Vanmiddag zetten we de auto bij het museum, waar de sneeuw was weggeschoven tot achter de parkeervakken. Ik was verbaasd dat er zo weinig mensen in het bos waren, we kwamen niemand tegen.
We genoten intens. Die stilte! Het dikke pak sneeuw dempte alle geluiden. Het enige dat je af en toe hoorde, was het vallen van een lading sneeuw van een tak, als die te ver doorboog onder zijn last. Het werd al gauw een spel om expres van die kleine lawines te laten ontstaan, het liefst zo, dat de ander snel opzij moest springen. Af en toe gooiden we baldadig met sneeuwballen naar elkaar, en later liepen we hand in hand, verwonderd over deze stille witte wereld, lachend naar elkaar.
‘Ik heb nog nooit zoveel kerstbomen bij elkaar gezien’, zei Bianca. ‘Straks komt de kerstman er nog aan in zijn slee, let op!’
‘Van mij mag er de hele winter sneeuw liggen, dan is het tenminste niet zo donker’, merkte ik op en keek bewonderend naar een hulstboom die hier en daar zijn groene blaadjes en rode besjes liet zien.
Twee maanden geleden.
We waren zo voorzichtig geweest, en toch gebeurde het, we kregen corona. Misschien opgelopen in het restaurant na een van onze herfstwandelingen.
Ik had alleen wat lichte klachten, maar Bianca werd flink ziek met hoge koorts. Ik zorgde voor haar, zat veel naast haar bed en wilde alles doen om haar last te verlichten. Pillen, kopjes kamillethee, beschuitjes… Ik voelde hoeveel ik van haar hield.
Toen ze aan de beterende hand was, kwamen de woorden.
‘Ik vind je lief’
‘Ik hou van je.’
Daarna, toen ze langzamerhand op krachten kwam, konden we niet anders dan gesprekken voeren. We wilden die gevoelens van liefde vasthouden maar er zaten dingen in de weg.
We zaten in de woonkamer op de bank en Bianca zat te gebaren.
‘Het was toen je zus zo ziek was’, zei ze. ‘Al je aandacht ging naar haar. Je was steeds met haar aan de telefoon, in je vrije uren ging je naar haar toe… En als ík eens wat had, dan had je geen tijd. Ik kon het niet uitstaan!’
Ik keek naar haar en was verbaasd. Was het verkeerd geweest dat ik naar mijn zieke zus ging?
‘Tegelijkertijd snapte ik het, dat je aandacht voor haar had en ik steunde je daarin. Ik wilde je niet lastig vallen met mijn dingen. Maar het duurde maar en duurde maar…’
‘Ja, ze is meer dan een jaar ziek geweest.’
‘Het werd gewoon om geen aandacht te vragen, en uiteindelijk communiceerden we helemaal niet veel meer.’
Alles ging op de automatische piloot’, beaamde ik.
‘Ja.’
‘Geloofde je niet meer dat ik van je hield?’
Bianca dacht na. ‘Ik weet het niet… Je was vaak kortaf als ik iets wilde vertellen, er was gewoon geen ruimte voor mij. Ik denk dat ik de moed had opgegeven.’
Ik was onthutst over dit nieuwe inzicht.
‘Ik vind het heel erg om te horen dat dit zo moeilijk voor je is geweest’, zei ik zachtjes.
‘Ja, en als je dan eens tijd had, ging je met de hond van de buurvrouw wandelen! Dat gaf me echt het gevoel dat ik het niet waard was!’ Bianca maakte een wegwerpgebaar.
‘Had dat maar gezegd! Ik heb er met mijn stomme kop niet bij nagedacht! Ik vond het gewoon heerlijk om even met die hond te lopen, en ik deed er nog een goede daad mee ook, dacht ik.’
‘Je had gewoon geen zin om iets met mij te doen!’
‘Ik was de hele tijd moe. Maar we deden toch best nog vaak wat samen?’
‘Ja, allemaal van die georganiseerde dingen, en dan moest het heel gezellig heten. Maar gewoon spontaan samen iets doen dat zat er niet in.’
‘Het spijt me, echt! Ik hou zoveel van je!’ Ik boog naar haar toe en gaf haar een knuffel.
‘Misschien was ik jaloers. Misschien ben ik wel een egoïstisch kreng dat ik je dit kwalijk neem.’
‘Nee, dat denk ik niet. Ik denk dat ik mijn aandacht beter had moeten verdelen.’
‘En ik had misschien wat harder aan de bel moeten trekken.’
‘Hé Suus, kijk!’
We stonden stil, waarmee ook meteen het knerpen van de sneeuw onder onze voeten stopte. Het was weer wonderlijk stil in Narnia en ik keek in de richting die ze me wees. Een gaai op een besneeuwde tak, zijn kleuren spetterden in het grijs-witte landschap.
‘Zou hij nog wat te eten kunnen vinden?’
Alsof hij ons gehoord had, sprong de gaai naar de grond en begon in de sneeuw te graven. Hij leek inderdaad iets te vinden!
‘Slimme dieren, die gaaien’, merkte Bianca tevreden op.
Ik pakte haar bij haar arm. ‘We moeten doorlopen nu, het wordt al donker. Het is niet ver meer.’
Heel langzaam liepen we door.
‘Ik kan echt niet sneller’, zei Bianca wanhopig. ‘Stel dat het niet meer over gaat, stel dat ik nooit meer aan het werk kom?’
‘Het komt vast wel goed, we moeten geduld hebben. Je hebt best ver gelopen.’
‘Pfff, ver! Nog niet de helft van wat we normaal zouden doen en daarvan ging alleen het eerste deel gemakkelijk.’
‘Denk aan de chocolademelk met slagroom thuis.’
‘Maar wat als het nooit meer goed komt? Als ik altijd zo blijf? Dan wil je me vast niet meer.’
‘Onzin! Hoe kan ik nou zonder jou? Wie moet er dan de foto’s maken, wie moet er dan bedenken wat we gaan eten? Wie moet tante Fien opbellen?’
Ze begon te lachen.
Na een tijdje werd het bos opener en zagen we het zachte schijnsel van de lantaarns in de straat.
‘Wacht hier maar, ik haal de auto wel.’
Thuis lag ze op de bank, terwijl ik de kerstboom optuigde.
‘Zal ik de rode of de zilveren kerstballen erin hangen?’
Ze gaf aanwijzingen en ik voerde ze met plezier uit.
‘Boven in mijn kast liggen nog een paar cadeautjes’, verraste ze me, ‘die kunnen er mooi onder.’
‘En de mijne erbij!’
Toen alles klaar was, de piek op de boom en de lampjes aan, en in de vensterbank de engelen tingelend rondjes vlogen boven hun kaarsjes, ging ik bij haar zitten.
‘Ik ben zo blij met dit nieuwe gevoel van samenzijn. Ik vind het naar dat je ziek bent. Ik zou niets liever willen dan dat alles weer voorbij is en we onbezorgd weer verder kunnen leven. En het is raar, dat er zoiets nodig was om elkaar weer te vinden…’
‘Dat moeten we de volgende keer anders doen!’ grapte Bianca.
We lachten.
We hieven een glas wijn en proostten op elkaars geluk.
Een mooi verhaal met een stukje verwerking van hedendaagse problematiek.
Ga zo door.
LikeLike